Het dodelijk effect van bestuursafspraken

Het zit me tóch dwars. Ik gooi het dus maar in de groep. Eerst even dit. Letterlijk voor de vorm een stuk uit de De Volkskrant van maandag 26 januari, over Montfoort en de manier van doen daar door ‘de overheid’. Eigenlijk gaat het om de laatste twee zinnen. Daarin staat het woord.

Photo 26-01-15 19 16 40

Het stinkt in Montfoort. Zoveel mag je vast wel concluderen. Maar wat mij nog het meest intrigeert – en dwars zit dus – is dat ook hier wordt opgegeven van een bestuurscultuur die wel snor zit. Men gaat goed met elkaar om, binnen de politiek. En blijkbaar tussen politiek en ambtenarenapparaat. Goede verhoudingen. Jofele gasten. Schoudergeklop en gul geschaterlach. Dat zijn de beelden die ik heb bij een goede bestuurscultuur.

Het is zo fout als het maar zijn kan.

In Leiden zijn we er ook zo trots op, onze bestuurscultuur. Die is al voor een tweede raadsperiode goed. Het was opvallend, vlak voor de verkiezingen vorig jaar, hoe de wethouders en lijsttrekkers hoog opgaven van die verhoudingen (ik interviewde er enkele). Die waren prima. Tot de verkiezingen voorbij waren. Plots verdwenen er mensen waar hoog van was opgegeven. In de geruchtmakende wandelgangen ging het over ‘karakters die botsten’. Maar de cultuur zal vast prima zijn geweest.

Het is de maand van de nieuwjaarsrecepties en -wensen. En weer wordt in Leiden de bestuurscultuur opgehemeld. De “persoonlijke verhoudingen in het college” zijn prima (en, nee, het maakt niet uit wie of welke partij dat zei). Met een cynische houding zou je zelfs kunnen vaststellen dat de héle cultuur in de stad prima is, zowel met de raad als met de pers. Vriendelijkheid alom. Dat is dan wel face value, oppervlakkig gezien. Of er troggen zijn, zandbanken, muien of onderstromen is dan onzichtbaar. Daarvoor moet je dieper duiken. Maar gelet op de eerste vier jaar bestuursakkoord mag je vast wel een schep zout toevoegen aan de juichende geluiden.

Wat zorgwekkend is, is de teloorgang van het kritisch bejegenen. Als er íets is wat in het (stads)bestuur hoort plaats te vinden, is het wel de discussie.

Het is dodelijk voor iedere organisatie als ze terecht komt in een situatie waarin de gevestigde orde dominant blijft. Vooral sportverenigingen staan er bekend om: de bestaande (vrijwilligers)garde die ‘dit al jaren zo doet’ en niet van plan is ook maar iets te wijzigen. Denk nu niet dat dat alleen bij vrijwilligers zo gaat. In feite gaat het overal op waar verandering nodig is – en dat is in íedere organisatie, wil ze flexibel en toekomstvast(er) zijn. Niet reageren op een verandering in de omgeving betekent uiteindelijk altijd in de marge eindigen, aanspoelen op het droge. Tenzij je een ongelooflijke geluksvogel bent. Een Guus Geluk.

Reageren houdt in dat er minstens wordt geredetwist. Opties worden ingebracht en afgewogen. Argumenten gewogen. Het wil niet per definitie een koerswijziging betekenen, maar dan wel een bewuste en beredeneerde vastgehouden koers.

Zelfs een club goede vrienden moet – en zál – af en toe botsen. Gelijkgestemden hebben de neiging een proces van zelfbevestiging in gang te zetten. Inderdaad: tunnelvisie. Dat is een lastig proces. Ik ken een werkgever waar het heerst, maar men ervan is overtuigd dat dat niet zo is. Jammer genoeg eist het tegen gaan van tunnelvisie veel van de betrokkenen, met wellicht als belangrijkste factor het serieus willen en kunnen luisteren en omgaan met argumenten van de ander. Dus niet: laten lullen en toch doen wat ik al het beste vond.

Dat is dus de ellende met die ‘goede’ bestuursculturen. Het is er de afgelopen jaren steeds meer op gaan lijken alsof die goede bestuurscultuur een doel op zich is geworden. Een situatie waarin we aan de buitenwereld (kunnen) laten zien hoe we goeie vriendjes zijn, die coöperatief en positief gestemd de toekomst tegemoet treden. Da’s mooi…. áls, áls, áls het een gevolg is van samenkomende belangen en overwegingen. Een gevolg ván. Geen startpunt, noch doel op zich. Want dan dreigt echt groepsdwang en tunnelvisie, in welke vorm dan ook. Dan is het debat uitgehold.

In Leiden speelt dat onder de oppervlakte al. Daar viel vorig jaar te beluisteren dat de raad zich eigenlijk veel te volgzaam opstelde tegenover het college: teveel bezig was met details en te weinig met grote lijnen.

Zullen we ophouden over ‘de digitale kloof’?

Een digitale kloof? Die bestaat niet.

Een wereld die we niet kunnen zíen, verbeelden we. Hemel en hel zijn populair, ook voor degenen die niet eens in het bestáán ervan geloven. Kwaad en goed spelen overal en altijd wel een rol in de media. In het laatste decennium van de vorige eeuw dook er een nieuw onzichtbaar fenomeen op: het internet. De metaforen uit die tijd weerspiegelen het denken: The Electronic Highway, De Digitale Stad. Vijfentwintig jaar later is het internet gewoon het internet. Het internet, als wereldwijd web, is een vanzelfsprekendheid geworden zoals nutsvoorzieningen en water en lucht dat zijn.

In het denken over het internet hebben toegankelijkheid en gebruik een belangrijke rol gespeeld, spélen die rol rol nog steeds. Wellicht het bekendst is het dramatisch sterke beeld van de digitale kloof, de waterscheiding tussen have’s en have not’s. Maar waarvan eigenlijk?

Om maar met de deur verder in huis te vallen. Er bestaat geen digitale kloof. Er bestaan talloze digitale kloven en kloofjes. Ondermeer Jen Schradie schreef daarover:

Scholars began to move away from even calling it a divide, per se. In academic parlance, we like to talk about digital inequality, rather than a divide, because of a range of multiple divides. The Pew Internet Project uses the term digital differences or disparity. It’s more than access. It’s also about variation of skill or confidence in using digital technologies. It’s also about whether or not you have one desktop computer shared among multiple households or if everyone in your household has multiple digital devices. How many do you have? Smart phone? Laptop? Desktop? Tablet? More? In my research, I found that what is more important than broadband access is the number of gadgets one has.

It’s also not a simple divide between those with consistent, high speed Internet connectivity and those without regular access to wired devices. These are questions of the consumption of digital content. Inequality is also prevalent based on producing online content. Production is about the creation of blogs, YouTube videos, and Tweets, for instance. While some see the blurring between production and consumption, this division is not so blurry for the poor and working class, who are much less likely to ever have “participated” in social media.

Eszter Hargittai noemt dat The Digital Reproduction of Inequality. Het wordt gezien als een proces waarin meerdere factoren een rol spelen (vandaar het meervoud ‘kloven’). Inmiddels lijkt de oriëntatie te zijn verschoven van ‘toegankelijkheid’ en ‘vaardigheid’ naar ‘producent/consument’. De vraag: hóe gebruik je het internet, je digitale vaardigheden?

Wat frappeert, is dat in veruit de meeste gevallen de kloof die wordt gevonden, wordt geduid vanuit de bestaande verhoudingen en waardes. Alsof er niet een geheel nieuw en onbekend speelveld is ontstaan, waar mogelijk oude normen en waarden geen of een andere rol spelen.

Het nadeel van het beeld van een kloof is dat je je kunt voorstellen dat die dieper of breder wordt, en verder niets. Dus als de ene kant steeds meer gaat profiteren van digitale kansen ‘moet’ de kloof verbreden. Waarom? Waarom zou er niet een precies hetzelfde proces gaande zijn aan de andere kant waardoor de kloofranden in een zelfde tempo verschuiven. De kloof groeit dan niet.

Wat dan wel moet gebeuren, is het bepalen van wat het voordeel is dat beide kanten behalen. En dan wordt het pas echt interessant. Want die voordelen hoeven helemaal niet dezelfde te zijn. Dat zou veronderstellen dat er universele waarden zijn. Maar mogelijk hebben beide heel duidelijk onderscheiden ideeën. Van gaming werd lang gedacht dat dat alleen slecht zou zijn, totdat werd gevonden dat het bepaalde digitale(!) vaardigheden stimuleerde.

Het is precies dát element wat wordt gemist, ook in onderzoek als van Van Dijk en Van Deursen, en van het CBS: wat is de waarde van het internet voor ‘de andere kant van de kloof’? Wat doen zij, met welke vaardigheden, en hoe passen die mogelijk (beter) in een digitale toekomst? En: waarom zouden ‘illegale’ activiteiten niet de basis vormen voor een nieuwe economie? Kortom, verander eens van perspectief.

Overigens is de digitale samenleving een uiterst kwetsbare doordat de infrastructuur kwetsbaar is voor externe gebeurtenissen als zonnestormen en electriciteitstekorten/-uitval; het is maar de vraag welke groepen op die situatie beter zijn voorbereid, het minst afhankelijk zijn.