Het zit me tóch dwars. Ik gooi het dus maar in de groep. Eerst even dit. Letterlijk voor de vorm een stuk uit de De Volkskrant van maandag 26 januari, over Montfoort en de manier van doen daar door ‘de overheid’. Eigenlijk gaat het om de laatste twee zinnen. Daarin staat het woord.
Het stinkt in Montfoort. Zoveel mag je vast wel concluderen. Maar wat mij nog het meest intrigeert – en dwars zit dus – is dat ook hier wordt opgegeven van een bestuurscultuur die wel snor zit. Men gaat goed met elkaar om, binnen de politiek. En blijkbaar tussen politiek en ambtenarenapparaat. Goede verhoudingen. Jofele gasten. Schoudergeklop en gul geschaterlach. Dat zijn de beelden die ik heb bij een goede bestuurscultuur.
Het is zo fout als het maar zijn kan.
In Leiden zijn we er ook zo trots op, onze bestuurscultuur. Die is al voor een tweede raadsperiode goed. Het was opvallend, vlak voor de verkiezingen vorig jaar, hoe de wethouders en lijsttrekkers hoog opgaven van die verhoudingen (ik interviewde er enkele). Die waren prima. Tot de verkiezingen voorbij waren. Plots verdwenen er mensen waar hoog van was opgegeven. In de geruchtmakende wandelgangen ging het over ‘karakters die botsten’. Maar de cultuur zal vast prima zijn geweest.
Het is de maand van de nieuwjaarsrecepties en -wensen. En weer wordt in Leiden de bestuurscultuur opgehemeld. De “persoonlijke verhoudingen in het college” zijn prima (en, nee, het maakt niet uit wie of welke partij dat zei). Met een cynische houding zou je zelfs kunnen vaststellen dat de héle cultuur in de stad prima is, zowel met de raad als met de pers. Vriendelijkheid alom. Dat is dan wel face value, oppervlakkig gezien. Of er troggen zijn, zandbanken, muien of onderstromen is dan onzichtbaar. Daarvoor moet je dieper duiken. Maar gelet op de eerste vier jaar bestuursakkoord mag je vast wel een schep zout toevoegen aan de juichende geluiden.
Wat zorgwekkend is, is de teloorgang van het kritisch bejegenen. Als er íets is wat in het (stads)bestuur hoort plaats te vinden, is het wel de discussie.
Het is dodelijk voor iedere organisatie als ze terecht komt in een situatie waarin de gevestigde orde dominant blijft. Vooral sportverenigingen staan er bekend om: de bestaande (vrijwilligers)garde die ‘dit al jaren zo doet’ en niet van plan is ook maar iets te wijzigen. Denk nu niet dat dat alleen bij vrijwilligers zo gaat. In feite gaat het overal op waar verandering nodig is – en dat is in íedere organisatie, wil ze flexibel en toekomstvast(er) zijn. Niet reageren op een verandering in de omgeving betekent uiteindelijk altijd in de marge eindigen, aanspoelen op het droge. Tenzij je een ongelooflijke geluksvogel bent. Een Guus Geluk.
Reageren houdt in dat er minstens wordt geredetwist. Opties worden ingebracht en afgewogen. Argumenten gewogen. Het wil niet per definitie een koerswijziging betekenen, maar dan wel een bewuste en beredeneerde vastgehouden koers.
Zelfs een club goede vrienden moet – en zál – af en toe botsen. Gelijkgestemden hebben de neiging een proces van zelfbevestiging in gang te zetten. Inderdaad: tunnelvisie. Dat is een lastig proces. Ik ken een werkgever waar het heerst, maar men ervan is overtuigd dat dat niet zo is. Jammer genoeg eist het tegen gaan van tunnelvisie veel van de betrokkenen, met wellicht als belangrijkste factor het serieus willen en kunnen luisteren en omgaan met argumenten van de ander. Dus niet: laten lullen en toch doen wat ik al het beste vond.
Dat is dus de ellende met die ‘goede’ bestuursculturen. Het is er de afgelopen jaren steeds meer op gaan lijken alsof die goede bestuurscultuur een doel op zich is geworden. Een situatie waarin we aan de buitenwereld (kunnen) laten zien hoe we goeie vriendjes zijn, die coöperatief en positief gestemd de toekomst tegemoet treden. Da’s mooi…. áls, áls, áls het een gevolg is van samenkomende belangen en overwegingen. Een gevolg ván. Geen startpunt, noch doel op zich. Want dan dreigt echt groepsdwang en tunnelvisie, in welke vorm dan ook. Dan is het debat uitgehold.
In Leiden speelt dat onder de oppervlakte al. Daar viel vorig jaar te beluisteren dat de raad zich eigenlijk veel te volgzaam opstelde tegenover het college: teveel bezig was met details en te weinig met grote lijnen.