We zijn een zak micro-organismen

Ik ben een beetje een veelvraat. Het kost me grote moeite me te committeren aan één onderwerp. De hoogleraar waarvoor ik ooit werkte, heeft het me weleens gevraagd: “Zou je niet willen promoveren?”. Mijn antwoord was er direct. Ik zou niet weten waarop, want er zijn teveel fascinerende onderwerpen én – belangrijker – ik wilde niet gekoppeld worden aan één onderwerp. Het is me ook nooit echt gelukt. Ik volg mijn nieuwsgierigheid en dat bevalt enorm goed.

Die houding laat me reageren op zeer diverse dingen. Niet dat ik daarvan alles weet, maar omdat het me boeit en vaak ook vragen oproept. En vragen, dat weet jij als lezer van dit blog inmiddels, zijn de motor achter vooruitgang. Zo, nu snap je, als scherpe lezer, meteen ook waar mijn fascinatie met innovatie vandaan komt (en mijn scepsis): die vooruitgang.

Innovatie is geen technologisch trucje. Dat dreigt het wel te worden met alle aandacht voor technologische vernieuwing. Maar dat zijn merendeels gevalletjes Oude Wijn In Nieuwe Zakken. Bestaande procedures en producten worden gedigitaliseerd, versneld of verkleind en dan innovatie genoemd. Innovatie vereist echter eerder een heel nieuwe manier van kijken.

Dat is echt verschrikkelijk moeilijk. Een zijstapje. Ik ben al een ruim half jaar bezig een project te starten waarin het, volgens mij, essentieel is dat het begrip ‘arbeid’ wordt geherdefinieerd. Alleen als je die stap kunt zetten, ben je in staat de broodnodige verandering te zien. Wat me opvalt, is dat de mensen met wie ik dit traject doe – en die echt open staan en wíllen – geregeld tóch terugvallen op bestaande concepten. Niet dat het mij makkelijk af gaat of dat ik het beter kan; mijn conclusie is dat het voor iedereen tergend moeilijk is. Als een kunstenaar die zijn meesterwerk voor zijn geestesoog ziet, maar het niet op het doek krijgt.

Als ik me niet vergis, schreef de De Volkskrant er afgelopen zaterdag ook al iets over: het werk van Nicole King cum suis. Niet dat ik ooit eerder van hen had gehoord. Maar wat ze poneren, pakt wel. In Quanta Magazine – ook nooit eerder van gehoord, overigens – brengt daarover een artikel onder de titel Where Animals Come From.

Historically, photosynthetic bacteria pumped oxygen into the oceans for billions of years, setting the stage for complex multicellular life. And according to the endosymbiotic theory, proposed in the 20th century and now widely accepted, the mitochondria inside every eukaryotic cell were once free-living bacteria. At some point more than a billion years ago, they took up residence inside other cells in a symbiotic relationship that endures in nearly every animal cell to this day. In their role as dinner, bacteria also likely provided raw genetic material for the first animals, which probably incorporated chunks of microbial DNA directly into their own genomes as they digested their meals.

Het gaat niet eens om actualiteit, want uit het artikel kun je opmaken dat deze kennis al tijden beschikbaar is. Het gaat om het innovatieve karakter van de gedachte: bacterieën, die ook ons hebben gevormd, en waardoor je eigenlijk naar mensen en dieren zou moeten kijken als samenlevende en samenwerkende kolonies micro-organismes.

Ooit leerde ik dat we grotendeels uit water bestaan. Nu komt er een nieuwe dimensie bij: en voor de rest uit materiaal van duizenden, miljoenen eerdere organismen. Genetisch materiaal. Dat samenvoegen is intrigerend, want er is geen enkele reden waarom dat proces nú, met ons, zou stoppen. Maar als het doorgaat; waar leidt het dan toe? Dan zijn we een tussenstap. Dat wisten we al, want de omgeving bepaalt welke vorm zich handhaaft (‘survival of the fittest‘).

Maar daar hoort iets bij. Het is niet alleen de best aangepaste. Het zou ook de best samenwerkende, samengestelde kunnen zijn. Ik vind dát soort denken dus innovatief.

The influence of microbes is even inscribed on our genome: More than a third of human genes have their origins in bacteria.

De aapmens

Een makkie. Een paar citaten uit de VPROgids die een interview plaatste met Frans de Waal, apenkenner. Als je het dán nog niet begrijpt of wilt begrijpen, wordt het lastig. En zeg niet dat het ‘maar apen zijn’. De nuanceringen over het verschil mens – aap zijn ook benoemd.

De essentie?! Luie aap! Goed dan, in mijn woorden. Apen, en mensen, kiezen voor een sociale, rechtvaardige beloning voor gelijke inspanning. De reden is afkeer van ongelijkheid. Ongelijke beloning wordt best wel geaccepteerd, mits het niet té eenzijdig naar één kant is en als het gaat om ongevraagde giften.

Koppels (kapucijnaapjes, JvdS) bij wie we de beloning afwisselden waren veel langer bereid samen te werken dan koppels waarin telkens dezelfde aap de beste beloning kreeg.

Sociale ontwrichting is ook voor apen een gevaar, en de reden waarom zelfs de machtigste alfaman chimpansee nooit al het eten voor zichzelf houdt. Er is altijd kans op een massale reactie.

Let wel: het gaat hier over belóning, niet over bezit. De huidige discussie in mensenland gaat over beide: de grote vermogensverschillen tussen arm en rijk én de exorbitant hoge inkomens van sommigen.

Wat mij betreft het bedreigendste citaat is dit hieronder. Vooral omdat het griezelig goed past in een tendens waarin directe relaties worden vervangen door indirecte. Of dat nu goed of slecht is, of meer dan wel minder gaat worden; dit verklaart het. Niet om vrólijk van te worden als je het tot je laat doordringen.

Mensen vermijden ongelijkheid om dezelfde reden als apen, omwille van de samenwerking. Maar dat geldt voor persoonlijke relaties. Mensen die anoniem zijn gedragen zich anders. Dat verklaart waarom er tegenwoordig meer ongelijkheid is dan in de samenlevingen van onze voorouders.

Een romantisch terugblikken op ‘de tijd toen geluk nog heel gewoon was’? Da’s te eenvoudige repliek en feitelijk domweg de ogen sluitend. Alsof alleen ‘vooruit, vooruit’ in de innovatie-wedloop een goede keuze is.

We leerden allemaal dat de Romeinse heersers gebruik maakten van ‘brood en spelen’. Welnu, Marieke Drost vat het in de VPROgids prima samen:

(…) onze intuïtieve afkeer van ongelijkheid wordt gedempt door door onze toegenomen welvaart en autonomie. Dat zou verklaren waarom onze verontwaardiging beperkt tot mopperen tegen de tv, en zelden tot opstand leidt. We zijn geen apen.