Vreten in de trein

Multiculturaliteit kan ik erg waarderen. Zo lang ieder de ruimte krijgt en vooral de ruimte van de ander respecteert. Als dat lukt, val t er veel, heel veel te winnen. Natuurlijk, de hoogdravende argumenten als verrijking van cultuuruitingen en de reflectie op normen en waarden. Prachtig allemaal. En waar en waardevol.

Maar persoonlijk ben ik nog het meest gecharmeerd van de voedingsgewoonten. Man, wat ben ik blij dat we nassi, bami en saté leerden kennen. En roti, bakkeljauw en surinaamse sambal. Of dat Albert Heyn de champignon en filet americain introduceerde (en de koelkast). Inmiddels is in iedere zich een beetje stad noemende stad de Turkse pizza te krijgen, de döner kebab en al veel langer het broodje shoarma. Winst, zuivere winst…. tenzij je het ‘niet blieft’.

En het ís vooruitgang, hoor.

Van de week heb ik het met eigen ogen weer mogen zien. In de trein.

Als je daar weleens mee reist, weet je wat daar wordt genuttigd, en hoe. Naast de blikjes bier, bakkies bruin drab en plastic zakjes klef brood zijn ook de warme happen populair. Zo tegen vieren ’s middags begint dat al: patatjes met, oorlog, zonder en gewoon ziekmakend, stukken pizza, hamburgers; we slepen het mee en verorberen het. Standsverschil is er overigens ook: er bestaan reizigers die de AHmaalstijdsalade aanzien voor ‘gezond’ en liever dat naar binnen lepelen. Of van een groter station vertrokken en daar ook konden kiezen voor sushi.

In de trein tussen Den Haag en Leiden werd aanschouwelijk gemaakt hoe laatdunkend Nederlanders zijn over andere gewoonten. Dat spreekwoord van die boer die niet eet wat-i niet kent? Dat klopt!

In de trein zat een tenger Hindoestaans meisje. Met een plastic bakje eten en een vel zilverfolie waarin een soort rotivel was opgeborgen. Zelden heb ik iemand iemand zo netjes en vol aandacht zien eten in de trein. De curry – ik gok dat het dat was – werd liefdevol opgelepeld en met het rotivel werd de saus opgenomen. In bijzonder hapklare hoeveelheden. Niet van de schrok-schrok-brokken.

Toen ze klaar was, was het bakje werkelijk bijna schoon gelíkt. Het had gesmaakt, denk ik dan maar. Het bakje én het zilverpapier verdwenen in een meegebracht supermarktdraagtasje, dat in haar rugzak een eigen plekje leek te hebben. Niets, maar dan ook niets, bleef achter of herinnerde aan iemand die zojuist had zitten eten.

Aan de andere kant zat al die tijd een Hollands meisje te kijken. Zo’n half wel, half niet geïnteresseerde blik. Met wat fanatasie kon je raden dat ze het maar vreemd vond: een bakje eten meenemen van huis, met zo’n rare pannenkoek en dan met een vork én met je handen eten.

Maat wat mij is bijgebleven: als zo’n ‘beschaafde Nederlander’ iets had verslonden in de trein, wat zou je dan zien? Zoals zo vaak een slagveld aan lege hamburgerbakjes en frisdrankbekers? Een enorme stank van frituurolie? Uitpuilende vuillnisbakjes in de trein? Want ‘eigen vuil neem je niet mee’… toch?

Kijk. Dat is dus de winst van multi-alles. Het stille voorbeeld hoe het ook kan. Nu moeten die boeren uit Nederland alleen nog leren daar open voor te staan.