Ineens lig je

Ineens waren m’n benen weg. Heel raar. Ik had ’s middags de vloer gedweild en toen waren ze er nog, die benen. En nu val ik, zijdelings. Een uitzonderlijke gewaarwording, waarover ik wel las maar me niets van herinner uit m’n jeugd. Maar ja, je vált natuurlijk ook niet regelmatig (tenzij je een valsport beoefent natuurlijk).

Het is dus echt waar: je lichaam maakt iets aan waardoor je in vertraging lijkt te vallen. Blijkbaar werken je hersens dan enorm snel. M’n benen zíjn helemaal niet weg. Ze zijn onder me weggegleden op een glad stuk vloer. In een eindeloze tuimeling zie ik het muurtje in de keuken naderbij komen. Veel te dicht bij m’n hoofd. Met een klap slaan m’n handen even later op de vloer. Geen idee wie ze instrueerde dat te doen, maar m’n bovenarm raakt toch nog mooi de scherpe rand van het muurtje.

Ik zie onze oudste zoon een hand uitsteken vanaf de computerstoel (we houden hier van gezelligheid en dus staat er een laptop continue aan, midden in het leefdeel van het huis). Die uitgestoken hand is ietwat symbolisch, want hij zou niets hebben uitgericht én ik lig dan al op de vloer.

Het volgende wat ik ervaar, is een reeks gedachten: de kat-zonder-oren moet z’n medicijn krijgen, en de kippelevertjes moeten niet té lang op staan. Waar een mens zich zoal druk over maakt, hè. Ik kan me niet herinneren dat er een gedachte is aan het opvangen van klappen of iets dergelijks.

Pas als ik lig – nog steeds in die vertraagde werkelijkheid – denk ik, geloof ik, aan de mogelijkheid dat er nu iets kapot is aan me. In een flits schieten gebroken heupen en armen door m’n hoofd. En de angst dat de klap een hoofdpijnaanval triggert, zoals vroeger.

En dan is ’t voorbij.

“Wat doe jíj nou?” Het zijn altijd van die leuke vragen die verbaasde mensen stellen. In dit geval de oudste zoon, die mogelijk m’n actie zag als een variété-act. Hij gaat in elk geval daarna gewoon verder met Facebook. Blijkbaar kraakte er aan mij niet genoeg om zorgwekkend te zijn.

Pijn. Dat komt nu dus. Eerlijk gezegd niet al te veel pijn. Grotendeels dat gevoel dat je oploopt als je hard met een vlakke hand ergens op slaat. En zo te zien ook nergens bloed (da’s mooi, want ik ben een expert in het maken van bloedvlekken op kleding: na het scheren of tijdens het koken). De bovenarm doet wel wat pijn. Er loopt een striem overheen. Dat zal de verklaring zijn. En de rechterheup voelt aan alsof zich daar een blauwe plek gaat ontwikkelen doordat ik op, een verder vrij lege, portemonnee viel.

Dat is ‘t.

Anderhalf uur later is dat het enige wat rest: een pijnlijke rechterheup (en mogelijk wat spierpijntjes in de borst als gevolg van de stijve, gespannen manier van vallen). Morgen zullen we wel merken wat de schade is aan spierpijnen en -pijntjes. Niks ernstig, maar een pijnlijke waarschuwing.

Een incident van niets.

Het is een reality check, zoals ze vaker (zullen) komen. Je bent zestig en al lang niet soepel meer. Over een paar jaar leidt zo’n simpele uitglijer wel degelijk tot een botbreuk of iets dergelijks. Dat is het verschil: plots wordt je geconfronteerd met je eigen échte leeftijd en lichaam. En met gladde zolen.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.