Vriend op basis van afspraak

Vandaag heb ik anderhalf uur gesproken met een oude(re) man in het kader van mijn deelname aan een Vriendendienst. Dat is een initiatief waarin vrijwilligers, in mijn geval, op bezoek gaan bij ex-psychiatrisch patiënten. Onze rol is niets meer, maar ook niets minder, dan een gezelschapsheer of -dame. Een wandeling, een bezoek aan een museum, sommige maatjes sporten – inderdaad, ikke niet. Nooit is het behandelend, altijd is het bedoeld als ontspanning en in elk geval de eenzaamheid van een bestaan doorbrekend.

Dit is mijn tweede maatje, iemand met een schizo-affectieve stoornis. Da’s een complex ziektebeeld in de zin dat er geen twee hetzelfde zijn. In dit geval is het iemand die in een haast hels tempo associeert. Je krijgt de tijd niet om een vraag, laat staan een vervolg- of wedervraag, te stellen. We razen van kant en klaarmaaltijden, via zoutwinning, naar Vitamine D-druppels – of toch liever van die smerige levertraan capsules? – en vandaar naar een door hemzelf ontwikkeld medicijn. Van ramen lappen met spiritus of met (enorm veel) wcpapier naar Zuid Afrika ‘waar de zwarten het nu enorm goed hebben’.

Eigenlijk wil hij al een hele poos naar buiten. Maar tot nu vindt-i het weer te slecht; of regenachtig, of stormachtig, of allebei. En tot overmaat van ramp breekt-i op kerstavond z’n rechterpols. Een haarscheurtje, maar toch gips en invaliditeit omdat-i rechts is.

Eind van de week gaat het gips er af. Dan is het tijd voor fysiotherapie. Dat zal nog best lastig worden voor de fysiotherapeut, want een bepaalde vorm van eigenwijsheid kan hem niet worden ontzegd. Niet omdat-i het beter zou weten, maar omdat niet alles ‘in zijn systeem’ past. Overigens heb ik dat, buiten het maatjesschap, dat weleens persoonlijk meegemaakt; dat iemand in jou zijn ongeluk projecteert. Niet leuk.

Maatjes wonen in ons geval bijna allemaal zelfstandig én alleen. Er zijn ook vriendendiensten die met klinische cliënten werken, mensen die (nog, of voor altijd) zijn opgenomen. Eén keer kreeg ik een maatje voorgesteld die in een relatie leefde. Dat was, denk ik, een uitzondering. Alleen leven voert de boventoon.

Ik ben zó benieuwd, of eigenlijk beducht, voor wat al die mensen te wachten staat. De hulp die ze krijgen, is al minimaal. En waar de een zich nog aardig staande houdt, kan de ander zomaar kopje onder gaan. Dan woon je in een complex dat ‘woongroep’ als onderdeel van z’n naam voert, maar hoe coöperatief ís dat? Is het een stevig sociaal steunsysteem? Eerlijk gezegd, op basis van de paar ontmoeting tot nu toe, waag ik die stevigheid te betwijfelen. Goed, één avond in de week doet men iets gezamenlijks. Maar of er verder bij elkaar over de vloer wordt gekomen?!

Het klinkt zo mooi ‘een huisje, een dak boven je hoofd, verwarming en een bed’. In Leiden presteerde een WMO-consulent het om iemand die ‘een dak boven z’n hoofd heeft’ te betitelen als iemand die minder zorg nodig heeft. Blijkbaar zonder langs te gaan, want van hulpverleners hoorde ik dat ín dat huis een tafel en een krat bier staan. Verder niets. Voormalig dakloze word je niet vanzelf als je ín een huisje woont.

Het zijn de lastige gevallen, waar we liever van denken dat alles voor hen is geregeld. Dat er ‘in Nederland geen armoede is’. Dat we het hier allemaal zo goed hebben geregeld dat er geen mensen uit de boot kúnnen vallen. Inmiddels en ik zo ver dat ik iedereen die dat vindt, beticht van struisvogelgedrag. Ze zijn er, maar je wilt ze niet zien. Ze zijn er wel en ze lijden wellicht geen honger of kou. Maar ze lijden wel. Stilletjes. Deden ze dat maar niet.

Innovaties zijn zelden sociaal

Stel je voor.

Je komt in een omgeving terecht waar je eigenlijk niet wilt zijn. Maar je móet. Je bent verplicht daar te zijn, in een omgeving die je niet kent. Een omgeving waar eerder al mensen zoals jij zijn geweest, misschien zelfs in een vergelijkbare situatie. Eén van de vragen die je je gaat stellen, als je er al een tijdje bent, is: wie zaten hier eerder? Wie waren zij? Hoe vonden zíj het en wat deden ze?

Wat hier wordt beschreven, is geen gevangenis. Toen ik erover sprak, was het een weeshuis. Een plek waar kinderen worden geplaatst die geen gezin meer hebben om in te leven. Wezen. Dat gesprek voerde ik meer dan twintig jaar geleden met wat voor mij één van de grootste innovatie-denkers is in Nederland: Bert Mulder.

Blijkbaar is het enorm moeilijk sociale innovaties te bedenken, ontwikkelen of realiseren. Stap één, bedenken, lukt al enorm slecht. Wie op straat vraagt naar de invulling van het woord innovatie, zal met name technologische vertalingen vinden van bestaande producten of processen. Zonder al te veel vermoeiend denkwerk wordt overal een app tegenaan gesmeten. Over de gevolgen van de inzet van technologie wordt slechts door enkelen nagedacht. En die worden dan ook nog ’s uitgemaakt voor negatievelingen of technopessimisten (waarbij ik blíjf beweren dat het naïef is te geloven dat (inzet van) technologie vooral positief uitpakt; er zúllen negatieve gevolgen zijn).

Dat zijn de ‘eenvoudige’ ‘innovaties’. Veel uitdagender zijn de sociale innovaties; de innovaties die zich richten op het dichterbij brengen van een ‘betere samenleving’, innovaties die zich richten op verandering van groepsaspecten. Nu is de ellende dat technologie daarin een serviele, een ondersteunende rol speelt en niet de bepalende. Wie bijvoorbeeld op zoek gaat naar werkelijk invloedrijke veranderingen in de manier waarop een democratische samenleving is georganiseerd, zal bar weinig vinden. Datzelfde geldt voor de patiënt-zorg. In die gevallen moeten machtsbalansen schuiven en er is geen technologie die dat doet. Er is geen technologische oplossingen die dat expliciet tot doel heeft (wel zijn er die als verkoopargument zo’n claim hanteren).

Bert Mulder is één van de zeer zeldzame mensen die wél in staat is bezig te zijn met sociale innovatie. Althans, dat was-i in de periode dat ik met samen met hem op trok.

Die weeskinderen. Het gesprek ging verder. Waarom, zo vroeg Bert zich af, is er geen toepassing die het mogelijk maakt voor kinderen om te zien, lezen, horen wat andere kinderen die in die kamer hadden gewoond, meemaakten? Waarom is er geen toepassing die het voor nieuwkomers op die manier mogelijk maakt zich wellicht eerder op hun gemak te voelen? Stomweg door te weten dat er lotgenoten vóór jou waren. Een kei van een idee, en dat ergens in de jaren negentig.

Ik moet bekennen dat ik meteen de aansluiting zag bij iets waar ík dol op ben: social history en oral history. Voor een flatgebouw gaan staan en je afvragen wie daar woonden (wonen) en wat zij meemaakten, vooral hun dagelijkse beslommeringen. Waarom geen oral history van die flat? En waarom zou je die dan niet ook publiceren? In die tijd is dat ook een populaire aanpak geweest. Ik geloof dat in Amsterdam De Waag experimenten heeft gedaan met zulke panelen en banken. Maar die aandacht is in 2014 helemaal weg en vervangen door aandacht voor productiviteitsverhoging.

Een toepassing die de informele geschiedenis zichtbaar maakt én vastlegt, in de woorden van de betrokkenen. Ik zou het nog steeds enorm gaaf vinden. Wellicht om (ooit) openbaar te maken, maar vooral om sociale cohesie te bevorderen. Stomweg door een makkelijke toegang te bieden naar de situatie van anderen. De kans is groot dat die anderen dat niet zo vanzelfsprekend zullen willen delen. Want dat is wat deze soort innovaties zo moeilijk maakt: ze worden gedragen door mensen.